VII DOMINICAANSE VROOMHEID TUSSEN HET
BRONSGROEN EIKENHOUT
Wie dit verhaal tot nu toe heeft gelezen zou mij kunnen
vragen: "Hubert, hoe heb jij in al die jaren geloofd, gebeden,
theologisch gedacht? Wat heeft dit verhaal over jouw leven en jouw
werken met geloof en kerk en orde te maken?" In een poging op al die vragen in te
gaan begin ik met de verklaring dat ik gelovig ben, dominicaan en theoloog. Dat kan
in de oren van mijn huisgenoten zelfverzekerd en boud klinken. Omdat zij anders gelovig,
anders dominicaan zijn en zichzelf niet voor theoloog verslijten. Ik wil die verklaring
meteen relativeren. Zoals in het leven alles betrekkelijk is. Gelovigen, dominicanen
en theologen leven in onze tijd in wankel evenwicht. Theologie heeft geen andere
bestaansreden dan "voedster te zijn van het geloof". Dat is een mooie dominicaanse
uitspraak en nog thomistisch bovendien. In mijn spreken en werken heb ik geprobeerd
om, met inachtneming van ieders eigenheid, te luisteren naar het levens- en geloofsverhaal
van de anderen en dat te verstaan. In de stilte van mijn kamer luister ik ook naar
mijn eigen levensverhaal. Speur ik naar mijn eigen geloven en twijfelen. Lezend in
de vele boeken die ik rondom mij heen mag koesteren, heb ik geluisterd naar de verhalen
uit de geschiedenis en de traditie. Daar houd ik intens van. In die verhalen en geschiedenissen
heb ik de weg leren kennen waarop de mensen op zoek zijn naar God en God op zoek
is naar de mensen. Die twee blijken elkaar op die weg te ontmoeten in de mens. Dat
is een mysterieuze ontmoeting. De theologie en de theoloog moeten opkomen voor de
heilsbetekenis van het geloof in het leven van alledag van de gewone man en vrouw.
Maar de theologie is zo'n wetenschap geworden dat je er hogere studies voor nodig
hebt om alles een beetje te volgen. Hoe kan de wetenschappelijke theologie het geloof
voeden van de gewone man en vrouw? Dat kan volgens mij niet. Daarom zal het verhaal
van de gewone man of vrouw, hun levenservaring, hun pijn en moeite, hun geloof en
twijfel, hun vreugde en hun angst, het vertrekpunt moeten zijn van een theologie
die het geloof voedt. Als ik mij theoloog noem dan is dat omdat ik zal blijven proberen
levens- en geloofsverhalen van gewone mannen en vrouwen, jongens en meisjes, kinderen
en ouderen tot uitgangspunten te nemen van mijn spreken, preken en luisteren. Daaraan
heb ik mijn geloof gevoed en was ik bezig met theologie. Wie de verhalen van kinderen,
jongeren, ouderen, homosexuele mannen en vrouwen ernstig neemt, die is niet bang
voor feministische theologie, flikkertheologie, ervaringskatechese. Integendeel.
Hij zal zich daar als theoloog bij thuis voelen. Ook al moet hij of zij de wetenschappelijke
theologie en de kerkelijke leer daarbij tussen haakjes plaatsen. De herwaardering
van het verhalen vertellen in de theologie is mij goed van pas gekomen. De zaken
waar het in het leven ten diepste om gaat kunnen alleen vertellenderwijs worden overgeleverd.
Wat is de waarheid van een dergelijk verhaal? Welke verhouding heeft de waarheid
van een verhaal tot de waarheid van de theologische uitspraken of tot de waarheid
van het verstandelijk inzicht? Daar is oeverloos over te vertellen maar dat past
niet in dit verhaal. Het les geven en het preken hebben mij de liefde bijgebracht
voor de verhalende theologie die het geloof voedt. Over het lesgeven heb ik al genoeg
verteld. Nu wil ik het hebben over mijn preken. Tot 1983 deed ik dat preken om de
zoveel weken in de kerk van Mariaweide. Ook bij voorkomende vieringen, assistenties
of op verzoek. Het preken van mij was versnipperd in de tijd. In 1983 werd pater
Smout ziek. Hij was rector van de zusters in Reuver en deed daar elke dag en op zondag
de mis. De dominicanessen van Reuver vroegen mij om pater Smout te vervangen voor
een gezongen mis met een preek op zondag. Tegen de zin van de paters op Mariaweide
heb ik dat verzoek ingewilligd. De medebroeders in Venlo waren niet voor een nieuwe
verplichting om assistentie te verlenen. Zij vreesden dat ik dan als predikant en
assistent van de Paterskerk zou wegvallen.